Wanneer een werknemer door een ziekte, een zwangerschap, bevalling of een handicap zijn of haar werk niet meer kan doen, is deze persoon zoals dat heet ‘arbeidsongeschikt’.

Arbeidsongeschiktheid is een uitzondering op het principe ‘geen arbeid, geen loon’. De gedachte hierachter is dat een werknemer, ook wanneer deze vanwege (tijdelijke arbeidsongeschiktheid, gewoon financiële verplichtingen heeft en dus behoefte heeft aan een inkomen om die vaste lasten te kunnen betalen. Tegenover dit belang van de werknemer staat het belang van een werkgever die geen loon wil betalen aan werknemer die niet (volledig) inzetbaar is.

De rechten en plichten van zowel de werkgever als de werknemer zijn belangrijk om vast te kunnen stellen wie er voor welke schade op moet draaien. Zo maakt het bijvoorbeeld een verschil of de arbeidsongeschiktheid als gevolg van het werk is ontstaan of dat de werknemer hier zelf verantwoordelijk voor is geweest. Ook de bereidwilligheid van de werknemer om mee te werken aan het vinden van passend vervangend werk is relevant. Deze en een aantal andere bepalingen zijn vastgelegd in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.


Bij ondernemers en jongeren

Behalve regelingen voor werknemers bestaan er ook regelingen voor mensen die al op jonge leeftijd arbeidsongeschikt zijn. De Wet Wajong (de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten) stelt werken centraal. Jongeren tot dertig jaar worden gestimuleerd om gewoon aan de slag te gaan bij een werkgever. Er wordt gekeken welke mogelijkheden ze hebben en er wordt een plan opgesteld om ze deel uit te laten maken van het arbeidsproces.

Vanaf 1 januari 2015 is de Wajong er alleen voor jonggehandicapten die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Jonggehandicapten zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als zij geen mogelijkheden meer hebben zich verder te ontwikkelingen. De volledige Wajong-uitkering bedraagt 75% van het wettelijk minimumloon en kan worden ontvangen tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Jonggehandicapten die nog kunnen werken kunnen een beroep doen op de Participatiewet. Dit is anders als zij vóór 1 januari 2015 al recht op een Wajong-uitkering hadden. In dat geval vallen ze onder de Werkregeling van de Wajong. Deze uitkering bedraagt 70% van het wettelijk minimumloon.

Zelfstandigen kunnen een arbeidsongeschiktheidsverzekering (een AVO) afsluiten; de premie daarvoor komt uiteraard voor eigen rekening. Voor ondernemers en ZZP-ers is dit de enige mogelijkheid op een arbeidsongeschiktheidsuitkering sinds in 2004 de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (de WAZ) werd afgeschaft. Zelfstandigen die vóór 2004 arbeidsongeschikt zijn geraakt, komen overigens nog steeds in aanmerking voor een WAZ-uitkering.


Gedeeltelijk en volledig arbeidsongeschikt

Het kan zijn dat u als werknemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt of volledig arbeidsongeschikt bent. De mate waarin u arbeidsongeschikt bent, is van invloed op de regelingen die op uw situatie van toepassing zijn.

In 2005 is de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA) in werking getreden. Hierin is de uitkering bij arbeidsongeschiktheid geregeld, die geldt na de loondoorbetalingstermijn van 104 weken. Deze wet volgt de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (de WAO) op. Het grote verschil met de oude wet, is dat het accent vooral bij werken ligt. Er wordt gekeken wat de werknemer nog wél kan en er wordt meer aan gedaan om deze (gedeeltelijk) aan het werk te houden.

De WIA onderscheidt drie maten van arbeidsongeschiktheid:

  • Minder dan 35% arbeidsongeschikt; Een werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ontvangt geen WIA-uitkering. Deze werknemer blijft in dienst bij de werkgever, maar dat wil niet zeggen dat hij nergens recht op heeft. Hij wordt aangemerkt als arbeidsgehandicapt en kan op verschillende manieren aanspraak maken op subsidie en/of andere ondersteuning die het blijven verrichten van arbeid ondersteunen.
  • Minimaal 35% arbeidsongeschikt maar minder dan 80% arbeidsongeschikt, óf minimaal 80% arbeidsongeschikt maar niet duurzaam arbeidsongeschikt; Een werknemer die minimaal 35% maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, óf die minimaal 80% arbeidsongeschikt is maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, valt onder de WGA (Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten).
  • Minimaal 80% én duurzaam arbeidsongeschikt. Een werknemer die 80% of meer arbeidsongeschikt is, valt onder de IVA.



De WIA-keuring

De instelling die over de WIA-keuring gaat, is het UWV. Daar wordt gekeken of u recht hebt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Een WIA-uitkering moet u zelf aanvragen wanneer de wettelijke loondoorbetalingstermijn van 104 weken bijna verloopt. Na anderhalf jaar ontvangt u daarover een brief van het UWV en doorgaans moet u de aanvraag indienen vóór de 91ste week.

Het UWV gaat eerst na of de werkgever en de werknemer voldoende gedaan hebben aan re-integratie. Aan het einde van het tweede ziektejaar wordt er een re-integratieverslag gemaakt. Het UWV beoordeelt op basis van dit verslag of de werkgever en werknemer voldoende inspanningen hebben verricht. Dit wordt de “poortwachterstoets” genoemd. Bij deze toets staat het resultaat voorop. Het UWV acht het resultaat bevredigend als de werknemer na twee jaar ziekte in een functie werkt die aansluit bij zijn resterende functionele mogelijkheden, of in een functie waarin hij minimaal 65% van het eerdere loon verdient. Als hieraan is voldaan, wordt de WIA-aanvraag in behandeling genomen.

Als het resultaat onbevredigend is doordat de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen dan wordt de WIA-aanvraag opgeschort en legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. Door deze sanctie wordt de loondoorbetalingsplicht van de werkgever met maximaal 52 weken verlengd. Als het resultaat onbevredigend is doordat de werknemer zich niet voldoende heeft ingespannen, wordt zijn WIA-uitkering tijdelijk verlaagd.

Als de betrokken partijen voldoende inspanning hebben geleverd om de werknemer aan de slag te krijgen en de behoefte aan een arbeidsongeschiktheidsuitkering blijft desondanks bestaan, dan nodigt het UWV de werknemer uit voor een onderzoek. De WIA-keuring bestaat uit drie onderdelen:

  • Er vindt eerst een gesprek plaats met de verzekeringsarts van het UWV en wanneer nodig, ook een uitgebreid onderzoek. In dit eerste deel van de WIA-keuring wordt gekeken wat precies de beperkingen zijn die het gevolg zijn van de ziekte of aandoening. Het kan zijn dat de verzekeringsarts al direct de werknemer aanmerkt als volledig arbeidsongeschikt maar meestal worden ook de volgende onderdelen van de WIA-keuring doorlopen.
  • Na het gesprek en/of onderzoek bij de verzekeringsarts wordt bij de WIA-keuring de situatie bekeken door een arbeidsdeskundige. Deze gaat na welke functies er nog mogelijk zijn met de beperkingen die de verzekeringsarts heeft vastgesteld. Uit de geselecteerde functies moet de arbeidsdeskundige minimaal 3 functies kiezen. Deze functies moeten samen minimaal 9 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Het loon van de middelste functie is het loon dat de arbeidsongeschikte in theorie nog kan verdienen. Dit wordt zijn “restverdiencapaciteit” genoemd.
  • Op basis van de mate dat de verdiencapaciteit is verminderd, wordt de arbeidsongeschiktheid vastgesteld.

Als de arbeidsdeskundige niet minimaal drie functies kan vinden die de werknemer nog gewoon uit zou kunnen voeren dan geldt de werknemer als volledig arbeidsongeschikt. Voor iedereen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, wordt op basis van de functies die hij of zij nog uit zou kunnen voeren het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld. Mocht u het niet eens zijn met de uitkomst van de WIA-keuring, dan heeft u de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de uitslag. Dit moet doorgaans binnen zes weken gebeuren.


Hoogte van de WIA-uitkering

De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bepalen in welke mate u arbeidsongeschikt bent. In welke arbeidsongeschiktheidsklasse u wordt ondergebracht, is bepalend voor de hoogte van de WIA-uitkering. Voor mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn, is er de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (de IVA). Deze bedraagt tot 75% van het laatstgenoten loon. Voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten, dus mensen die tussen de 35% en 80% arbeidsongeschikt zijn óf mensen die meer dan 80% maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn, geldt de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (de WGA).

De WGA bestaat uit een loongerelateerde uitkering en een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering. De hoogte van de loongerelateerde uitkering is in de eerste twee maanden 75% van het laatstgenoten loon en in de daaropvolgende maanden 70% daarvan. De duur van deze loongerelateerde uitkering is gebaseerd op het arbeidsverleden en ligt tussen de 3 maanden en 38 maanden.

De loonaanvullingsuitkering en de vervolguitkering worden in principe uitgekeerd tot de pensioengerechtigde leeftijd. De loonaanvullingsuitkering bedraagt 70% van het verschil tussen het laatstgenoten loon en de restverdiencapaciteit. De vervolguitkering bestaat uit een percentage van het minimumloon en kan dus behoorlijk laag uitvallen. Iemand die een vervolguitkering ontvangt, kan soms dit bedrag wat ophogen met bepaalde toeslagen.